Dementie en het hoogbegaafde brein

Alzheimer is een hersenziekte, die onder andere invloed heeft op het geheugen en het vermogen om nieuwe dingen te leren. Schrijver Elise Hofhuis vroeg zich af hoe de ziekte verloopt en of dat anders is bij mensen met hoge cognitieve vermogens?

Dementie roept een beeld op van geheugenverlies, maar dat is zeker niet het enige probleem bij deze ziekte. Ook andere hersenfuncties
verminderen en vallen uit en er zijn vormen van dementie waarbij het geheugen nog lange tijd goed blijft. De problemen doen zich dan vooral voor bij het spreken, het uitvoeren van handelingen of het gedrag dat sterk verandert. Dementie is eigenlijk een verzamelnaam voor allerlei aandoeningen waarbij het denkvermogen achteruitgaat en het gedrag kan veranderen. Alzheimer is daarvan de meest voorkomende: ongeveer zeventig procent van de mensen met dementie heeft deze ziekte.

Signalen
Prof. dr. Wiesje van der Flier is hoofd onderzoek van het VUmc Alzheimercentrum in Amsterdam. Zij vertelt dat, naast de bekende problemen met het geheugen, mensen in het begin opvallend meer moeite krijgen met overzicht houden over hun bezigheden. Mensen die nog werken vinden het steeds moeilijker om te multitasken. Zij krijgen bijvoorbeeld moeite om alles bij te houden in vergaderingen en te onthouden wat er allemaal moet gebeuren.
Voor de omgeving zijn dit ook de eerste signalen die opvallen: mensen beginnen in herhaling te vallen en weten ineens niet meer hoe ze zaken moeten aanpakken. Het lastige van deze klachten is dat ze ook bij andere ziekten kunnen voorkomen, zoals depressie of burn-out.

Eiwitten
De precieze oorzaak van Alzheimer is nog niet bekend en daarmee is ook een genezing nog niet binnen handbereik. Uit hersenonderzoek blijkt dat bij Alzheimer twee eiwitten zich opstapelen in de hersenen. “We denken dat de balans tussen de aanmaak en afbraak van deze eiwitten verstoord raakt, waardoor de eiwitten in de hersenen blijven zitten,” vertelt Van der Flier. “Dit gebeurt echter al twintig tot dertig jaar voordat mensen klachten krijgen. Uiteindelijk raakt de communicatie tussen de hersencellen verstoord en later treedt ook atrofie of hersenkrimp op, vaak als eerste in de hippocampus. Dit gebied is belangrijk voor het opslaan van nieuwe feiten in het geheugen.” Bij jongere patiënten komt het voor dat de ziekte juist begint met problemen met taal, het bedienen van apparaten, rekenen of een verandering van het gedrag. Uiteindelijk ontstaan bijna altijd ook geheugenproblemen. Ouderen boven de zeventig jaar lopen het grootste risico om Alzheimer te krijgen, maar bij een klein percentage van de patiënten begint de ziekte al op jonge leeftijd, tussen de dertig en vijftig jaar.

Cognitieve reserve
Omdat Alzheimer een hersenziekte is die de cognitieve vermogens aantast is het niet ondenkbaar dat hoogbegaafden, mensen met hoge cognitieve vermogens, minder snel last van de verschijnselen van Alzheimer krijgen. Het zou echter ook kunnen dat de ziekte minder snel door artsen herkend wordt, omdat mensen nog lang in staat zijn om boven de norm te presteren op cognitieve tests. Onderzoekers hebben het in dat geval over cognitieve reserve. Hiermee bedoelen ze dat sommige mensen ondanks hersenschade beter functioneren dan anderen met vergelijkbare schade. Zij lijken dus te beschikken over een soort reserve denkvermogen. Dit komt voor bij alle soorten hersenschade, zowel bij niet-aangeboren hersenletsel door ongelukken en beroertes als door hersenziektes zoals Alzheimer.

Verschil in dementie
Yaakov Stern, een van de wetenschappers die onderzoek doen naar dit verschijnsel, beschreef in een overzichtsartikel verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat mensen met een lage opleiding of een eenvoudig beroep vaker dementie krijgen dan hoger opgeleiden en mensen met ingewikkelder functies. Mensen met veel hobby’s en bezigheden lijken een lager risico te hebben. Ook IQ lijkt in meerdere onderzoeken een beschermend effect te hebben tegen het krijgen van dementie. Het is echter vaak moeilijk om IQ en opleiding uit elkaar te houden, omdat van veel mensen het IQ voordat ze ziek werden niet bekend is en onderzoekers daarom het opleidingsniveau als maat voor cognitieve reserve gebruiken.

“Alzheimer wordt minder snel
herkend als mensen cognitief
boven de norm blijven presteren”

Stern noemt twee interessante onderzoeken naar cognitieve reserve, waarin mensen met symptomen van Alzheimer van verschillende opleidingsniveaus werden vergeleken. In één onderzoek werd in een scanner gemeten hoeveel bloed er in rust bij proefpersonen door de hersenen stroomde. Dit is een manier om te meten hoe erg de hersenen aangetast zijn. In het andere onderzoekwerden de hersenen van Alzheimerpatiënten na hun dood bekeken. Uit beide onderzoeken bleek hetzelfde: mensen met een hogere opleiding functioneren beter dan lager opgeleiden met dezelfde hersenschade. Ook bij het Alzheimercentrum wordt onderzoek naar cognitieve reserve gedaan en worden vergelijkbare resultaten gevonden.

Beter brein?
Wat is het dan in het brein van mensen met een hoog IQ dat ervoor zorgt dat de symptomen van Alzheimer pas later op gaan vallen? Stern onderscheidt twee soorten reserve: het brein van sommige mensen is groter en/of heeft meer verbindingen, waardoor schade wellicht minder gevolgen heeft. Maar het is waarschijnlijk ook zo dat intelligente mensen flexibeler zijn en hun ‘overgebleven brein’ daardoor beter kunnen gebruiken. Het blijkt namelijk ook zo te zijn dat mensen met meer cognitieve reserve op het moment dat ze klachten krijgen sneller achteruitgaan dan anderen, waarschijnlijk omdat de ziekte op dat moment al zo ernstig is dat de problemen niet meer te maskeren zijn. Het is daarom niet zo dat opleiding of IQ echt beschermen tegen Alzheimer, er lijkt eerder uitstel van de klachten op te treden. Van der Flier: “Iedereen kan het krijgen en bij mensen die het op jongere leeftijd, jonger dan 65 jaar, krijgen verloopt de ziekte zo ernstig, daar kan geen opleiding tegenop.”

Diagnose
Van der Flier herkent de lange weg die veel mensen moeten afleggen om de juiste diagnose te krijgen. Niet alleen bij mensen met een hoog IQ, ook in het algemeen worden de eerste symptomen vaak niet herkend. Zeker bij jonge mensen schrijft de huisarts de klachten vaak eerst toe aan stress, waarna mensen naar allerlei therapieën worden gestuurd. Vaak duurt het daarom lang voordat de juiste diagnose is gesteld. Van der Flier legt uit dat wetenschappelijk onderzoek altijd kijkt naar verschillen op groepsniveau, niet naar het individu en dat het daarom niet altijd helpt om mensen te vergelijken met normscores. Het werkt beter om mensen met zichzelf te vergelijken en dan te kijken of ze achteruitgaan. Mensen met klachten kunnen zich aanmelden bij één van de vier Alzheimercentra (Amsterdam, Rotterdam, Nijmegen en Maastricht) of bij één van de honderd geheugenpoli’s die door heel Nederland te vinden zijn. De klachten kunnen dan onderzocht worden. Als het nodig is worden aanvullende onderzoeken gedaan zoals een MRI of een PET-scan om de schade aan de hersenen te meten. Mensen die geheugenklachten ervaren blijken meestal (nog) geen Alzheimer te hebben, maar zij kunnen wel helpen om het begin van de ziekte te ontrafelen. Speciaal daarvoor is bij het VUmc het SCIENCe onderzoek opgezet, waarbij mensen met subjectieve geheugenklachten die nog gezond zijn jaarlijks worden gevolgd.

Mensen die met of zonder geheugenklachten willen bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek naar dementie kunnen zich aanmelden op de website hersenonderzoek.

Meer lezen over Alzheimer?

Voor wie meer wil lezen over het onderzoek naar Alzheimer is het boek Het Alzheimermysterie, dat Wiesje van der Flier schreef samen met Philip Scheltens, een aanrader. Interessant vanuit het perspectief van de familie is Ik heb Alzheimer, het verhaal van mijn vader, van Stella Braam. Vanuit de patiënt zelf: Watten in mijn hoofd, Alzheimerervaringen door Jacques Boersma.

 

Over de schrijver
Elise Hofhuis studeerde taalkunde en pedagogiek en helpt in het dagelijks leven mensen met gehoorproblemen. Hiernaast houdt ze zich bezig met onderzoek, schrijven en nieuwe dingen leren.

Bronnen
Stern, Y. (2013). ‘Cognitive Reserve: Implications for Assessment and Intervention’. Folia Phoniatr Logop 2013;65:49-54
Van Loenhoud, A. et al. (2017). ‘A neuroimaging approach to capture cognitive reserve: Application to Alzheimer’s disease’. Human Brain Mapping 38;9:4703–4715